Dit was de week van de algemene politieke beschouwingen. Nog meer dan in andere jaren vlogen de miljarden ons om de oren, want er moest steun worden gezocht bij de ‘oppositie’, voor zover je daar bij een demissionair kabinet nog echt over kunt spreken. De zorg krijgt er salaris bij, de verhuurderheffing wordt afgeschaft, er is een meerderheid voor het afschaffen van het leenstelsel bij studenten én er komt geld om de loonkloof tussen het primair en het voortgezet onderwijs kleiner te maken. Dat laatste is overigens een goede zaak en een noodzakelijke stap in het aantrekkelijker maken van het beroep en het oplossen van het lerarentekort.
Pieter Omtzigt was te midden van al dit financiële geweld het enige Tweede Kamerlid dat aandacht vroeg voor een ander, een vaak veel minder zichtbaar probleem: armoede. Steeds meer Nederlanders leven in armoede, dat wil zeggen, ónder de armoedegrens: € 2.080 per maand voor een koppel met twee kinderen. Als er niks verandert, stijgt volgens het CPB het aantal mensen dat in Nederland onder de armoedegrens leeft van 5,3% naar 6,8% in 2035. Dat zijn meer dan een miljoen mensen. En daar werd géén extra geld voor uitgetrokken. Sterker nog, het probleem wordt grotendeels veroorzaakt door de overheid, omdat tot 2035 de bijstand elk jaar een beetje wordt verlaagd. Dat zou stimuleren om deel te nemen aan de arbeidsmarkt.
RUIM 380.000 KINDEREN LEVEN IN ARMOEDE
Ondertussen laten we daarmee de kinderen bijna letterlijk met het badwater weglopen. Want die hebben er part nog deel aan dat hun ouders niet deelnemen aan het arbeidsproces, om wat voor reden dan ook. Zij ervaren alleen de nadelen van een structureel gebrek aan geld bij hun ouders, dat overigens ook bij steeds meer werkende mensen voorkomt. Ruim 380.000 kinderen groeien in Nederland op in armoede, waarvan ruim de helft structureel. Heel veel mensen en heel veel organisaties, de onze ook, vinden dat een groot probleem en er wordt veel tijd en geld besteed aan het smeden van coalities, allianties, het schrijven van handreikingen, en taak- en werkgroepen om daar wat aan te doen. Maar tot nu toe schieten die kinderen daar nog niet veel mee op.
ARMOEDE CREËERT KANSENONGELIJKHEID VOOR KINDEREN
Omdat het om zoveel kinderen gaat, betekent dit dat er gemiddeld in elke klas zo’n 2 à 3 kinderen zitten die in armoede opgroeien. Natuurlijk niet op elke school, maar vergis je er niet in. Ook mensen die werken kunnen grote schulden hebben en er is veel uiterlijke schijn. Scholen en vooral veel leerkrachten worden dus dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van armoede. Kinderen die zonder ontbijt naar school komen. Kinderen die überhaupt weinig gezond eten. Geen kinderfeestjes kunnen geven. Niet eens kunnen trakteren als ze jarig zijn. Geen verhalen hebben na de vakantie. Op kapotte schoenen lopen. Of juist op hele dure, maar dat is een ander verhaal. Kinderen die thuis niet ondersteund worden bij het leren, vaak omdat hun ouders al meer dan genoeg hebben aan hun eigen zorgen. Kinderen kortom, waar het over gaat als we het hebben over kansenongelijkheid.
Scholen kunnen het probleem van kinderarmoede niet oplossen. Maar ze hebben er wel elke dag mee te maken. Er is geen school die niet in het schoolplan heeft staan dat het de bedoeling is om van elk kind de potentie ten volle te benutten. Als je dat serieus meent, dan moet je ook kijken naar de omstandigheden van elk kind en nadenken over hoe je daarmee om wilt gaan.
HOE COMMUNICEREN WE OP SCHOOL OVER ARMOEDE?
Er zou al een wereld gewonnen zijn als dat gesprek op elke school gevoerd zou worden. Tussen ouders, leerkrachten, directie, ondersteuning en ook met de leerlingen. Komt het bij ons voor? Wat kunnen we doen om de gevolgen van armoede te beperken? De eerder genoemde handreiking geeft echt mooie voorbeelden. Maar ook: hoe communiceren we eigenlijk? Mensen die arm zijn schamen zich vaak. Houden we daar rekening mee? Werpen we onnodige drempels op om hulp te vragen, bijvoorbeeld als iemand de ouderbijdrage niet kan betalen?
ARMOEDEBELEID OP SCHOOL
De VOO wil graag dat elke school op die manier, dus gezamenlijk met iedereen die er bij betrokken is, een armoedebeleid formuleert. En dat het armoedebeleid een verplicht onderdeel van het schoolplan wordt. Het schoolplan moet instemming krijgen van de medezeggenschapsraad en op deze manier weten we zeker dat op elke school dit gesprek wordt gevoerd, met de directie, het personeel, de ouders en in het vo ook de leerlingen. Daar gaan we ons de komende jaren hard voor maken. En in de tussentijd houdt niets en niemand leerkrachten en ouders tegen om dat gesprek alvast te voeren, bijvoorbeeld in de MR of op ouderavonden. Ik ben ervan overtuigd dat alleen daarmee al op elke school het leven van minimaal een kind iets minder zwaar gemaakt kan worden. En dat is de moeite waard.