In zijn essay ‘Dan maak je maar zin’ schrijft René Gude (Denker des Vaderlands) dat ‘een leider iedereen op sleeptouw neemt als niemand meer weet waar het heen moet.’ Het is een ietwat zure benadering van de term ‘leiderschap’, al weet hij met deze nieuwe belichting wel aan te zetten tot relativering van deze definitie. Bij mij roept het dan ook de vraag op, of we ons dienen te identificeren met elke willekeurige leider, op welk gebied dan ook. Leiderschap is namelijk een gevaarlijk instrument, bij verkeerd gebruik. Het kan bijvoorbeeld zorgen voor het afremmen van gezonde ambities.
In ons land zou staatssecretaris Dekker een voorbeeld moeten zijn van een nationaal leider op het gebied van ons onderwijs. Iemand waar René Gude aan refereert in zijn essay, wanneer hij het heeft over ‘het op sleeptouw nemen als niemand meer weet waar het heen moet.’ Helaas is echter het omgekeerde het geval. Zijn aanpak leidt tot nu toe louter tot het, wellicht onbewust, pretenderen van de ‘drie E’s’.
Zo gebruikt hij zijn verworven leiderschap bijvoorbeeld om een futuristische maatschappij te creëren, door het bevorderen van Excellentie. Een gevaarlijke eigenschap, waarbij slechts de aandacht uitgaat naar het topje van de (onderw)ijsberg. De grote massa middenmoters en minder onderlegde studenten daaronder, heeft daarbij slechts het nakijken. Een voorbeeld hiervan is de uitnodiging die hij stuurde aan de meest excellente examenleerlingen van afgelopen jaar. Zij werden verzocht bij hem op bezoek te komen. Hij trakteerde hen op taart. Het zó expliciet waarderen en motiveren van excellentie geeft een verkeerd signaal naar de overgrote massa leerlingen en studenten die dit niveau nooit zullen halen. Het is een vorm van buitensluiten, waarbij ambities en talenten van deze mensen niet erkend worden en daardoor worden afgestompt. Mogelijke gevolgen hiervan zijn uitval en het aanwakkeren van een verwrongen zelfbeeld.
Hierop aansluitend zorgt hij voor Elitevorming. Door het aanmoedigen van excellente resultaten, liefst op zo hoog mogelijke opleidingen, geeft hij een verkeerd signaal aan de (V)MBO-leerling. Deze, doorgaans praktischer ingestelde, student is namelijk een zeer belangrijke schakel in onze maatschappij. Want wie bouwt letterlijk aan de toekomst door het stoeien met bakstenen en cement? Welke huidige student voertuigentechniek sleutelt binnenkort aan die zelfrijdende auto van de toekomst? En wie repareert de fiets van de heer Dekker, na een valpartij? Juist.
Het is dan ook een gevaarlijk idee om onszelf te willen/moeten identificeren met deze nationale onderwijsleider. Want naast het aanzetten - noem het motiveren - van een student tot het bereiken van een excellent niveau en de daarbij behorende elitevorming, heeft Dekker tevens de schijn tegen dat hij handelt uit enige vorm van Eigen Belang. Door middel van zijn vooruitstrevende plannen om in te zetten op een toekomstige revolutie op onderwijsgebied, wil hij definitief furore maken als een visionair die het onderwijs over vijftig jaar met terugwerkende kracht wil laten zien wat hij heeft weten te bewerkstelligen.
Wanneer we het dus hebben over leiderschap en de identificatie hiervan, mogen we met betrekking tot het huidige onderwijsbeleid weer gaan hopen om opnieuw ‘op sleeptouw te worden genomen.’ In zijn essay schrijft Gude nog, dat hij ‘zélfs met de adjectieven ‘creatief’ en ‘dienend’ niet van leiderschap houdt.’ Laat dat nou juist de woorden zijn die ik onder andere wél zoek in een goede (onderwijs)leider, die ervoor kan zorgen dat ik mijn ambities durf waar te maken en waarmee ik me wél kan en vooral wil identificeren.
Al is het omdat ze niet met een ‘E’ beginnen.
© Nationale Onderwijsgids / Pascal Cuijpers