Strafregels schrijven en in de hoek staan waren vijftig jaar geleden hele normale manieren om kinderen in de klas te disciplineren. Na “verdwijn maar naar de gang!” kwamen de beloningstickers en de “stoutstoel” daarvoor in de plaats. Kinderen kwamen, dachten wij, de school binnen als een tabula rasa. Als dit onbeschreven blad niet zo wit was als men dacht, dan werd het ongewenste gedrag met gemak toegeschreven aan de ouder(s). "Zijn vader is net zo."
ADHD, volgens de DSM-5, vroeger toegekend aan een enkeling in de klas, kom je nu als diagnose aanzienlijk vaker tegen. Studiedagen, trainingen, apps en sites zijn niet aan te slepen. Maar wat als het gedrag of de leerresultaten echt niet willen verbeteren? Is dan met een ander perspectief kijken naar kinderen het ei van Columbus? De zoveelste verandering in het onderwijs? Ja! Want van “houd daar mee op!” gaan wij naar “Wat is er met jou gebeurd?” Leidend daarbij wordt “Hoe hebben gebeurtenissen op de tijdlijn hun invloed gehad op de groei van het brein van dit kind?”
Dit proces, onwaarschijnlijk mooi, start al vanaf de prille conceptie in de baarmoeder zodat een aantal basisfuncties bij de geboorte aanwezig zijn. Wanneer ouders daarna adequaat afstemmen op het kind heeft dit een positieve invloed op de aanleg van het aantal verbindingen. Uiteindelijk zo’n 50 miljard! Stress daarentegen, vooral toxische stress, heeft een remmende invloed. Deze vorm van stress ontstaat na een ingrijpende gebeurtenis (bijvoorbeeld na een ongeluk, overlijden van een ouder, seksueel misbruik, verwaarlozing of pesten). Normale reacties op gevaar zijn te vechten, te vluchten of te (be)vriezen. Ze komen voort uit het, primitieve, lagere deel van het brein. De hogere delen van het brein worden tijdelijk of voor langere tijd uitgeschakeld. Leren is dan niet goed mogelijk. Het regelcentrum, daar van waar de executieve functies aangestuurd worden, ligt plat. Blijft de stressreactie aanhouden, maar is het gevaar verdwenen, dan is er sprake van trauma. Dat kan na een éénmalig gebeurtenis (type 1) zijn of één die langer aanhoudt (type 2).
Hoe kan traumasensitief onderwijs behulpzaam zijn? Verbind de ontwikkelingstaken met de gebeurtenissen op de tijdlijn van het kind. Vergelijk die met het gedrag of leerresultaat in het heden. Wanneer een kind nog steeds last heeft van een traumatische ervaring, zal het reageren op triggers terwijl er geen direct gevaar is. Door het horen van een geluid, zien van een beeld, het ruiken van een geur of een aanraking die aan die gebeurtenis doet herinneren. Niet zelden gevolgd door ongewenst gedrag als woede-uitbarstingen, weglopen, heftig huilen of schrikreacties. Leerprestaties blijken onverwachts slecht. Een niet -traumasensitieve reactie is een kind tijdelijk buiten het lokaal te zetten om “af te koelen” of te zeggen “je kunt het echt wel”. Bij een kind met verwaarlozing in zijn geschiedenis wordt een kind eigenlijk opnieuw getraumatiseerd! Net als toen, wordt het weer “buitenspel” gezet, “niet gezien”. Kennis over trauma, herkennen van triggers, kinderen leren deze spanningen te reguleren, zorg voor jezelf zijn belangrijke uitgangspunten van traumasensitief onderwijs.
Dit concept is gebaseerd op de resultaten van “The Adverse Childhood Experiences Study” (ACE, Felitti e.a. 1994). Deze studie uit Amerika laat een relatie zien tussen de gezondheidsklachten (onder andere verslavingen, overgewicht, suïcide, kortere levensverwachtingen, obesitas, luchtweg aandoeningen, slaapstoornissen) van volwassenen (17.000) en het meegemaakt hebben van negatieve ervaringen in de kindertijd. De eerste onderzoeksresultaten naar de opbrengst van traumasensitief onderwijs in de Traumasensitieve School laat onder andere een beter leerrendement, minder problematisch gedrag en afname van verzuim zien.
Mijn droom? Elke school het predicaat “Traumasensitieve School”.
© Nationale Onderwijsgids / Mary Mijnlieff