Gedupeerden van de kinderopvangtoeslagenaffaire hadden een grotere kans dat een kind onder toezicht of voogdij werd geplaatst dan niet-gedupeerden, maar dat was ook al zo in het jaar voordat ze gedupeerd raakten. Het verschil werd na de dupering niet groter, en blijkt vooral te maken te hebben met kenmerken waarop gezinnen van gedupeerden verschillen van niet-gedupeerde gezinnen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat zij extra vaak in aanraking zijn gekomen met de kinderbescherming als gevolg van de toeslagenaffaire. Dit blijkt uit nieuw onderzoek dat het CBS heeft uitgevoerd op verzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid.
Het onderzoek is uitgevoerd op 4,1 duizend huishoudens die van 2012 tot en met 2018 gedupeerd zijn geraakt en van wie hun dossiers integraal behandeld zijn door de Belastingdienst. In dit onderzoek is gekeken naar het totaal van alle kinderbeschermingsmaatregelen.
Kinderbeschermingsmaatregel
In het jaar vóór dupering had ruim 3 procent van de gedupeerde gezinnen te maken met een kinderbeschermingsmaatregel. Bij gezinnen die ook gebruikmaakten van kinderopvangtoeslag maar niet gedupeerd zijn, is dat jaarlijks minder dan 1 procent. Deze verschillen kunnen worden verklaard door specifieke kenmerken en omstandigheden waarop gedupeerde gezinnen (voordat ze gedupeerd raakten) afwijken van andere gezinnen. Zo is 48 procent van de gedupeerde gezinnen een eenoudergezin, bij niet-gedupeerde gezinnen is dit 14 procent. 44 procent van de gedupeerde gezinnen had in het jaar voor dupering een huishoudinkomen dat behoort tot de laagste twintig procent van Nederland, bij niet-gedupeerde gezinnen is dat 11 procent. In totaal zijn er elf kenmerken die samenhang vertonen met zowel de kans om gedupeerd te raken als met de kans om te maken te krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel.
Om rekening te houden met deze verschillen is een groep niet-gedupeerde gezinnen geselecteerd die op de elf achtergrondkenmerken lijkt op de gedupeerde gezinnen in het jaar voordat ze gedupeerd raakten. Het percentage met een laag inkomen, eenoudergezinnen of niet-Nederlandse herkomst, enzovoort is in beide groepen dus gelijk. Van deze vergelijkbare groep krijgt jaarlijks ook 3 procent te maken met een kinderbeschermingsmaatregel, net zoveel als de gedupeerde gezinnen vóór het moment van dupering. Hun uitgangspositie is dus vergelijkbaar, het grootste verschil is dat de ene groep vervolgens wél is gedupeerd en de andere groep niet.
Even grote kans
In de drie jaren ná dupering kreeg (in totaal, dus niet jaarlijks) 4 procent van beide groepen te maken met een kinderbeschermingsmaatregel. Het al dan niet gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire heeft volgens deze uitkomsten dus geen effect gehad op dit percentage. Gemiddeld genomen hebben gedupeerden en vergelijkbare niet gedupeerde gezinnen een even grote kans. Dat sluit niet uit dat er mogelijk individuele gedupeerden zijn die als gevolg van de toeslagenaffaire wel dermate in de problemen zijn gekomen dat er kinderbeschermingsmaatregelen ingezet moest worden.
Onderzoek
Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid, die de resultaten gebruikt in een breder onderzoeksprogramma. Daarin wordt onderzocht hoe de jeugdbescherming is omgegaan met gezinnen die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire. Onderdeel daarvan is een kwalitatief onderzoek om te achterhalen waarom gedupeerde gezinnen te maken kregen met kinderbeschermingsmaatregelen.
Door: Nationale Onderwijsgids