In mijn vorige blog nam ik jullie mee naar het moment dat ik in mijn groep vertelde dat ik borstkanker heb. Vandaag gaat het verhaal verder.
Het is de eerste dagen voor iedereen even wennen. Ik heb verteld dat ik ziek ben, maar ik voel me nog niet ziek, zie er nog niet ziek uit en ben ook gewoon aan het werk. Drie vragen komen telkens weer terug: “word je beter?”, “wat gaat de dokter doen?" en “word je kaal?”
Word je beter?
De eerste vraag is gelijk de moeilijkste. Elke vezel in mijn lijf schreeuwt: zeg dat je beter wordt, dat moet en kan niet anders, maar hoe graag ik dat ook ik wil, ik kan en mag dat de leerlingen niet beloven. Het liefst zou ik ze (en mijzelf) een datum en tijd geven dat alles klaar is, maar dat kan ik niet waarmaken. En dus vertel ik de leerlingen dat ik heel graag beter wil worden en dat de dokters heel erg hun best gaan doen om mij te helpen.
Wat gaat de dokter doen?
De tweede vraag is voor mij makkelijker om te beantwoorden. Ik pak het tekenpapier er weer bij en herinner de leerlingen aan de rode en groene cellen. Ze weten het nog goed. De groene cellen zijn goed en de rode cellen zijn boos en maken mij ziek.
Vervolgens teken ik een dokter en een infuus. Ik leg uit dat er in dit infuus medicijnen zitten en dat ze dit een chemokuur noemen (pff, wat veel nieuwe woorden die ik de leerlingen liever niet had geleerd). Daarna teken ik een vergrootglas en onder het vergrootglas teken ik allemaal paarse gezichtjes. De zogenaamde ‘chemomannetjes’ die de rode cellen moeten opeten. De leerlingen knikken begripvol, het is een goed idee dat de chemomannetjes de rode cellen opeten.
Op het volgende plaatje teken ik mijzelf liggend in een bed met het infuus in mijn arm. Ik leg uit dat ik de chemokuren in het ziekenhuis krijg en dat de dokter mij dan een prikje in mijn arm geeft, zodat de chemomannetjes in het infuus via dat prikje bij mij naar binnen kunnen. Een leerling merkt troostend op: “Voor het prikje krijg je een zalfje en dan doet het geen pijn hoor."
Als laatste teken ik weer een vergrootglas met daaronder chemomannetjes die zo hard werken dat ze niet alleen de rode, maar ook de groene cellen opeten. Niet zo handig van de chemomannetjes, want hierdoor word ik ziek, moe en kaal.
Ja, ik word kaal
En hiermee is gelijk de derde vraag beantwoord: “ja, ik word kaal". Ik merk dat dit veel losmaakt bij de leerlingen. De vragen en opmerkingen schieten alle kanten op: “oh nee, dan ben je lelijk", “ik vind jouw haar zo mooi", "laten we jouw foto's met haar wel hangen?” en "ben jij dan nog wel Karin of ben jij dan een jongetje".
Geduldig geef ik op alle vragen antwoord. Gelukkig ben ik nu nog niet lelijk, tja, ik vind mijn eigen haar ook mooi, als jullie willen dat de foto's blijven hangen dan doen we dat en gelukkig blijf ik gewoon Karin en word ik ook geen jongetje. Dat laatste is toch wel een hele geruststelling.
Als alle vragen zijn beantwoord, pak ik de kalender erbij. Samen zet ik met de leerlingen op de kalender wanneer ik naar het ziekenhuis moet voor de chemokuren en ook zetten we op de kalender wanneer ik zeker kaal ben.
Een klein beetje duidelijkheid, niet alleen fijn voor de leerlingen, maar ook zeker voor mijzelf!
Karin Boers is moeder van twee dochters en leerkracht in het speciaal onderwijs. Na de pabo heeft ze eerst gewerkt op een Montessorischool. Na twee jaar maakte ze de overstap naar het speciaal onderwijs. Het zml-onderwijs om precies te zijn. Al vele jaren werkt ze nu met veel plezier op een zml-school in het mooie Twente. In al die jaren heeft ze kinderen van verschillende leeftijden mogen lesgeven en mogen genieten van kleine stapjes en grote sprongen.
© Nationale Onderwijsgids / Karin Boers