Uitvoering van de Kennisinvesteringsagenda (KIA), investeringen en maatregelen om tot de wereldtop van kenniseconomieën te behoren, leidt tot een hogere economische groei. Dat blijkt uit onderzoek van The Conference Board, een internationaal onderzoeksinstituut voor het bedrijfsleven, in opdracht van de werkgroep Kennisinvesteringsagenda van het Innovatieplatform. De studie verschaft een degelijke kwantitatieve onderbouwing van de stelling dat uitgaven aan onderwijs, onderzoek en innovatie sterk renderen.
De studie concludeert dat bijna de helft van de economische groei tussen 1995 en 2008 afkomstig is van investeringen in kennis en innovatie. Van die helft is eenderde afkomstig van publieke investeringen en tweederde van private investeringen. Het onderzoek laat tevens zien dat als de groei in kennisinvesteringen die de afgelopen jaren is ingezet niet doorzet, en we deze enkel laten stijgen met de inflatie, de economische groei in het komende decennium met 0,4 tot 0,6 procent achterblijft. Door niet extra te investeren verliest Nederland tussen 2010 en 2020 tussen de 68 en 123 miljard euro van haar nationale productie.
Alexander Rinnooy Kan, voorzitter van de werkgroep KIA: "Dit onderzoek bewijst dat investeren in kennis geld oplevert. Juist nu we voor de taak staan de publieke uitgaven grondig te herzien is dit een belangrijke boodschap voor een volgend kabinet. Een sterke economie vraagt om hogere uitgaven aan kennis. De Kennisinvesteringsagenda, die door een brede coalitie van bijna 30 organisaties en instellingen wordt ondersteund, verdient het daarom onverkort uitgevoerd te worden."
Het Conference Board onderzoek is geleid door een Nederlander, Bart van Ark, hoofdeconoom bij The Conference Board en tevens hoogleraar economie aan de Universiteit Groningen. Van Ark en zijn collega's hebben een unieke dataset ontwikkeld die de materiële en immateriële uitgaven in de private en publieke sector van 1995 tot aan 2008 meet. Materiële activa zijn bijvoorbeeld machines, vervoermiddelen en gebouwen. Immateriële activa zijn bijvoorbeeld onderzoek en ontwikkeling, economische competenties als merknamen, organisatiestructuren, bedrijfsspecifieke kennis en computer software. Een uniek aspect van het onderzoek is dat ook publieke uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling en onderwijs expliciet worden meegenomen. De studie stelt vast dat de Nederlandse economie gemiddeld ruim 14 procent van haar bruto binnenlands product investeert in immateriële activa.
De onderzoekers stellen dat de meeste immateriële activa als lopende uitgaven worden geboekt in de nationale boekhouding, terwijl deze uitgaven als investeringen zouden moeten worden geboekt omdat ze economische waarde creëren. Van de gemiddeld 3 procent economische groei per jaar van 1995-2008 (iets hoger dan het officiële groeicijfer waarin immateriële investeringen niet expliciet worden meegenomen), blijkt 1,4 procent afkomstig te zijn van een toename in immaterieel kapitaal.
The Conference Board heeft ook drie scenario's onderzocht voor publieke en private kennisinvesteringen voor de periode 2010 -2020. Het eerste scenario bouwt voort op staand beleid waarin de immateriële investeringen stijgen in het tempo van 2000-2008. Hierin groeit het BNP met 1,9%. In het pessimistische scenario stijgen de kennisinvesteringen alleen met de inflatiecorrectie. In dit scenario loopt Nederland in 2020 economische groei mis en blijft de groei van het BNP steken op 1,5 procent. Er is ook een scenario doorgerekend dat de kennisinvesteringen verder versnelt. In dit scenario groeit het BNP met 2,1 procent in 2020. Omdat de effecten van investeringen in basis- en voorgezet onderwijs pas later zichtbaar worden zal het verschil in groei na 2020 nog verder toenemen. Van Ark: "Onze data laten zien dat kennis en innovatie-investeringen de groeiprestatie van een economie op macro niveau drastisch beïnvloeden".
Bron: InnovatiePlatform