Het lerarentekort is helemaal niet nieuw. Ook in de jaren vijftig liep het onderwijs hier tegenaan. De meester had zomaar meer dan 36 leerlingen in de klas. Hoe is dat toen opgelost?
Zesendertig leerlingen in de klas. Basisschoolleraren werden daar in de jaren vijftig regelmatig mee geconfronteerd. En soms zelfs met meer dan dat aantal. De naoorlogse geboortegolf was daar debet aan. Lagere scholen puilden uit van de enorme hoeveelheid jonge leerlingen en het lerarentekort liep op tot 3,2 duizend in 1956, zo schrijft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Pas in 1963 liep dat aantal terug.
Na vijf jaar kiezen voor ander beroep
Anno 2020 zien we jaarlijks het aantal leerkrachten dalen doordat een groot aantal met pensioen gaat en pabo’s jarenlang minder leraren afleverden. Een groot aantal leraren hangt hun leren tas of schoudertas aan de wilgen, die houden het na vijf jaar voor gezien en kiezen voor een ander beroep.
Uiteindelijk zal in 2022 het lerarentekort zijn opgelopen tot 4,1 duizend basisschoolleerkrachten. Veel maatregelen worden overwogen om dit tij te keren zoals de inzet van zij-instromers, verkorte pabo-opleidingen en korting op collegegeld.
Driekwart zat met 41 of meer leerlingen in de klas
Ook in de jaren vijftig liep het onderwijs tegen een lerarentekort aan. De overvolle klassen waren toen het directe gevolg. In 1953 zat in 34 procent van de klassen 41 of meer leerlingen. Het gemiddelde aantal leerlingen was 36,3. Na 1953 ging de gemiddelde klassengrootte definitief naar beneden en in 1963 was dit minder dan 33.
Dít lerarentekort werd opgelost door allereerst gepensioneerde leraren terug te roepen. Voor hen geen vakantie met de weekendtas, maar terug naar school. Ze kregen dan vaak een woning aangeboden. Leraren die al voor de klas stonden en niet gemist konden worden kregen vrijstelling van militaire dienst, salarisverhoging, en ze konden later met pensioen.
Aanstaande leraren kwamen gemakkelijker aan studiebeurzen of renteloze voorschotten, of ondergingen een versnelde opleiding als ze gymnasium- of hbs gediplomeerd waren. Was er sprake van een mulo-B-diploma dan konden ze instromen in het tweede jaar van de opleiding. Sommige doelgroepen konden met een spoedcursus aan de bak.
Getrouwde vrouwen mochten toch voor de klas
Saillant detail is dat getrouwde vrouwen toen wél voor de klas konden gaan staan. Tot 1956 was dat niet mogelijk als ze gingen trouwen. Dan verloren ze hun vaste baan. Nu mochten ze blijven en kregen dan een tijdelijke aanstelling.
Het gevolg was dat vanaf 1953 het aantal leerkrachten steeg. Ook werden er steeds meer vrouwen opgeleid. Stonden er net na de oorlog vooral leraren voor de klas (55 procent), vanaf 1958 zijn de juffen in de meerderheid.