De wijzigingen houden verband met de nieuwe belastingregels voor pensioenen in Nederland (het zogenaamde Witteveenkader), die vanaf 1 januari 2014 in werking treden. Werkgevers en bonden zijn overeengekomen dat de huidige ABP-middelloonregeling zodanig aangepast wordt aan deze nieuwe belastingregels, dat een fiscaal zuivere regeling blijft bestaan.
Vanaf 2014 gaat de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar en wordt de jaarlijkse pensioenopbouw verlaagd van 2,05% naar 1,95% van het inkomen (de ‘pensioengrondslag’) per jaar. Dit leidt tot lagere pensioenaanspraken. De verlaging houdt verband met het feit dat mensen langer leven en daardoor ook langer kunnen werken. Het sluit daarmee aan op de AOW-leeftijd, die ook is verhoogd naar 67 jaar. Al opgebouwd pensioen wordt door deze afspraken niet aangetast.
Premie daalt: Meer Koopkracht
Doordat de pensioenaanspraken vanaf volgend jaar verminderen, kunnen de pensioenpremies omlaag van nu nog 25,4% naar 21,6%. Daardoor kunnen werknemers worden gecompenseerd voor de versobering van de pensioenaanspraken. Het effect van de maatregelen is een netto koopkrachtverbetering voor de werknemers in 2014 van circa 2%.
De VO-raad vindt dat er op de AOW-leeftijd een goed en betaalbaar pensioen moet zijn. Werkgevers in de VO-sector leveren een extra bijdrage aan de betaalbaarheid door een groot deel van de lastenverlichting in te zetten voor koopkrachtverbetering voor haar werknemers. Zeker in economisch moeilijke tijden is dit een verantwoorde keuze, die aansluit bij de ambitie om een betere verhouding tussen het loon nu en uitgesteld loon, ofwel pensioen, te bewerkstelligen.
Deze afspraak laat zien dat werknemers en werkgevers er samen voor kunnen zorgen dat de maatregelen in het pensioendossier kunnen worden ingezet in koopkrachtwinst op een moment dat dit extra welkom is.
Gevolgen voor werkgevers
Het akkoord betekent voor de werkgever dat het werkgeversdeel van de pensioenpremie in 2014 daalt met ongeveer 0,5%; het effect op de loonkosten is een daling van ongeveer 0,4%. Vanaf 2016 daalt het werkgeversdeel, door het wegvallen van de FPU, zelfs met 1,5% (ten opzichte van 2013); het effect is een loonkostendaling van naar schatting 1,1%.
Hoe dit doorwerkt in de bekostiging is afhankelijk van het referentiemodel. De werkgeverslasten worden door de overheid gecompenseerd aan de hand van dit model. Het referentiemodel neemt de ontwikkeling in de markt als referentiekader en baseert daar de compensatie voor een stijging (of in dit geval mogelijke daling) van de verandering van de werkgeverslasten in de GPL op. Als de pensioenpremies in de markt evenredig dalen met de voorgenomen premies uit het akkoord, betekent dit dat de GPL daalt en dat de premiedaling niet ten gunste komt van de exploitatie van de scholen.
Langetermijnafspraken
Komend jaar zal de VO-raad in VSO-verband de onderhandelingen oppakken voor 2015. Naast bovenstaande oplossingen voor de wettelijke wijzigingen in 2014 zijn er langetermijnafspraken nodig om te komen tot een toekomstbestendig pensioen van de werknemers.
© Nationale Onderwijsgids