De inspectie werkt door het nieuwe model bij de vraag hoe een indicator van een onderwijsresultatenmodel scoort, met absolute normen in plaats van relatieve. Die absolute normen leggen we voor een bepaalde tijd vast. Daardoor weten scholen vooraf waar ze aan moeten voldoen. Omdat de inspectie de berekening van de normen meer inzichtelijk heeft gemaakt, kunnen scholen die scores eenvoudig zelf berekenen. Daardoor kunnen ze zelf nagaan hoe ze ervoor staan en op tijd bijsturen.

Verder wordt in het nieuwe model over ‘onder de norm’ en ‘boven de norm’ gesproken. De onderwijsresultaten als geheel worden beoordeeld als onvoldoende of voldoende, op basis van een onderzoek door een inspecteur. Van het percentage zittenblijvers in leerjaar 1 en 2 wordt een aparte indicator gemaakt. Daarnaast wordt de weging van de ‘afstroom’ aangepast. Leerlingen die met een dubbeladvies op het laagste van de twee niveaus zitten in leerjaar 3 krijgen niet langer een negatieve weging, maar een neutrale. En leerlingen die op het hoogste niveau van het dubbeladvies zitten, krijgen een positieve weging. Hiermee wil de inspectie scholen die leerlingen met een dubbeladvies kansen bieden op een hoger niveau extra stimuleren. Een verandering die alleen voor het vmbo van belang is, is dat daar straks de resultaten van de examens in de beroepsvakken ook meetellen bij het gemiddeld cijfer voor het centraal examen.

Tot slot komt het verschil se-ce te vervallen als indicator. De inspectie ziet dat de functie om de waarde van het diploma te bewaken voor een deel is overgenomen door de nieuwe zak-/slaagregeling uit 2012. Het verschil se-ce blijft belangrijke informatie en bij een langdurig verschil kan een school al dan niet tijdelijk de examenbevoegdheid kwijtraken. Maar het weegt straks dus niet langer mee bij het totaaloordeel van de inspectie over de onderwijsresultaten.

© Nationale Onderwijsgids