Het is weer de tijd van het jaar waarin achtstegroepers kiezen op welke middelbare school ze hun educatieve loopbaan voortzetten. Althans, voor sommige kinderen is het een keuze. Andere leerlingen zijn afhankelijk van een loting, en dit betekent voor sommigen dat ze op een school terecht komen die niet hun voorkeur heeft. Maar hoe werkt dit loten precies, en is het een eerlijk proces? Wij zochten het uit.
Op steeds meer plekken in het land wordt gebruik gemaakt van loting voor middelbare scholen. Vorige week vond de centrale loting en matching in Amsterdam plaats. Aan deze lotingsprocedure deden dit jaar 7.978 leerlingen mee, en in totaal waren er 9.881 plaatsen op middelbare scholen beschikbaar. Uiteindelijk heeft zo’n 75 procent van de kinderen een plaatsingsaanbod gekregen van de eerste school op hun voorkeurslijst.
Waarom is loting nodig?
In Amsterdam wordt sinds 2015 elk jaar deze lotingsprocedure georganiseerd. De reden is vrij simpel: sommige scholen zijn populairder dan andere, maar de capaciteit van de scholen is logischerwijs beperkt. Een loting is dan de meest objectieve en daarom in sommige opzichten de meest eerlijke manier om de leerlingen te verdelen over het beperkte aantal beschikbare plaatsen.
Hoe werkt het?
Om in aanmerking te komen voor een plaatsingsaanbod moeten kinderen en/of hun ouders een lijst met twaalf voorkeursscholen invullen en zich daarnaast aanmelden bij hun eerste voorkeursschool. Voor de loting wordt vervolgens aan iedere leerling een willekeurig gegenereerd lotingsnummer gekoppeld, waarna het algoritme DA-STB wordt gebruikt om te zorgen dat zoveel mogelijk leerlingen een plaatsingsaanbod van hun eerste voorkeursschool kunnen krijgen. De uitslag van de loting is via een speciaal ouderportaal online te bekijken. Wie ontevreden is over de plaatsing, kan binnen vijf dagen een keuze maken uit de scholen waar nog plek is.
Wat zijn de bezwaren?
Objectief gezien is een centrale loting misschien de meest eerlijke manier van het verdelen van kinderen over middelbare scholen. Er zijn echter ook een aantal bezwaren tegen deze manier van werken. Zo is het makkelijk om te vergeten dat het hier om kinderen van vlees en bloed gaat in plaats van lotingsnummers. Ieder kind is anders en heeft verschillende wensen of behoeften. Volgens Elisabeth Bootsma van Stichting Vrije Schoolkeuze Amsterdam (VSA) zorgt de centrale loting ervoor dat het soms moeilijker is om passend onderwijs te realiseren: “Bijvoorbeeld kinderen die graag naar een tweetalige school wilden, of een school met de focus op muziek. Of het kind heeft vwo-advies en komt op een havo-vwo school met minder aandacht voor vwo, omdat er minder vwo-leerlingen zijn.” Hiermee wordt in de loting geen rekening gehouden.
Toen het lotingssysteem werd ingevoerd was het doel om 99,9 procent van de kinderen op een van de scholen in hun top drie te kunnen plaatsen. Dit is nooit gelukt en volgens Bootsma raakt het doel steeds verder buiten beeld. Dit jaar komen maar liefst 668 leerlingen (8,4 procent) op een school terecht die niet in hun top drie stond.
Alternatieven
Op veel plekken in het land gaat de loting een stuk soepeler dan in onze hoofdstad. Volgens Nils van Heijst, bestuurder van de Meerwerf Basisscholen in Den Helder en Julianadorp, is de situatie voor voorinschrijving en loting in Amsterdam “echt afwijkend”. Maar als een centrale loting niet goed werkt, hoe moet het dan wél? Volgens Bootsma is er een duidelijke oplossing: “Je moet dus het aanbod verruimen op de plekken waar de voorkeuren liggen. Het aanbod wat leeg blijft staan die moet je sluiten of omvormen.” Met andere woorden: er moet meer plek gecreëerd worden op populaire scholen.
Lees hier hoe de loting er begin april in Utrecht aan toe ging.
Door: Nationale Onderwijsgids
Bronnen: NH Nieuws, OCO, OSVO