(Novum) - Het onderwijs voor peuters en kleuters met een achterstand moet beter. Deze kinderen krijgen niet de zorg en begeleiding die ze nodig hebben. Dat concludeert de Onderwijsinspectie in een onderzoeksrapport dat staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker (VVD) woensdag aan de Tweede Kamer stuurde. Het is voor het eerst dat zo'n grootschalig onderzoek is gedaan naar vroeg- en voorschoolse educatie in Nederland.
Gemeenten weten vaak niet of de juiste kinderen worden bereikt, en goede afspraken met schoolbesturen en organisaties van vroeg- en voorschoolse opvang ontbreken veelal. Verder worden ouders amper betrokken bij de activiteiten.
De inspectie bekeek ruim vijfduizend locaties en bezocht ruim zestig procent ervan. Bij meer dan de helft van de beoordeelde punten bleek de kwaliteit onvoldoende. Op de overige punten was veel verbetering mogelijk.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de aanpak van achterstanden, maar vooral kleine gemeenten schieten tekort. Slechts in vijftien procent van de gemeenten zijn afspraken gemaakt over wat de resultaten van de voor- en vroegschoolse educatie moeten zijn.
Maar weinig gemeenten scoren verder voldoende op onder meer ouderbeleid en het bereik van de doelgroep. Slechts een derde van de ruim vierhonderd gemeenten heeft voldoende voorschoolse plekken gecreëerd met de bekostiging die ze daarvoor kregen.
Jaarlijks gaat er 355 miljoen euro naar vroeg- en voorschoolse educatie, waarmee 45 duizend peuters en kleuters moeten worden bereikt. De programma's moeten onderwijsachterstanden tegengaan bij kinderen van 2,5 tot 6 jaar oud.
Het doel van staatssecretaris Dekker is onder meer dat in 2015 alle peuters en kleuters met een achterstand worden doorverwezen naar vroeg- en voorschoolse educatie en zij hier ook aan deelnemen. "Kinderen mogen niet tussen wal en schip vallen", aldus Dekker. In 2016 volgen de eindresultaten van de Onderwijsinspectie van het onderzoek.