STAP-budget vooral gebruikt door hoogopgeleiden in de Randstad

Geld uit de STAP-subsidiepot ging voornamelijk naar werknemers en werkzoekenden in de Randstad. Van de 300 miljoen euro is er maar een klein deel terechtgekomen in Overijssel, Gelderland en Limburg. Dat meldt het AD.

Amsterdam kreeg 8 procent van het STAP-budget. Daarbij wordt van een subsidie van 900 euro uitgegaan, dus dat is bijna 25 miljoen euro.

Populair, maar ook kritiek op het STAP-budget 

Het STAP-budget was erg populair, maar er was ook veel kritiek op. Bij elke subsidieronde stonden er meer mensen in de wachtrij dan dat er geld te verdelen was. Opleidingen tot reikimaster, bierproever of maagbandhypnotiseur zorgden voor opgetrokken wenkbrauwen. Want droegen deze opleidingen wel bij aan het vergroten van de kansen voor mensen op de arbeidsmarkt door ze hierin bij te scholen?

Subsidieerbare cursussen 

De lijst van subsidieerbare cursussen werd na elke rond weer een stukje kleiner. Alle cursussen van niet-erkende opleidingsinstituten werden afgelopen najaar van de lijst gehaald. Alleen toen was de pot al bijna leeg en werd er als klap op de vuurpijl besloten om de hele regeling af te schaffen.

Opleidingsbudget buiten de Randstad hard nodig 

Volgens voorzitter Piet Fortuin van vakbond CNV ziet het er niet naar uit dat een nieuw kabinet naar een opvolger voor de regeling kijkt. Volgens hem is dat jammer, want zeker buiten de Randstad is een opleidingsbudget hard nodig. Verschillende sectoren hebben een eigen opleidingsfonds, maar daarmee worden alleen mensen geholpen om hogerop te komen in hun eigen sector.

De ‘jonge en hoogopgeleide werkenden in de Randstad die voor de lol een STAP-opleiding deden’ waren een doorn in het oog voor Fortuin. Mocht er een nieuwe regeling komen dan richt deze zich, wat Fortuin betreft, op mensen die werken in een kraptesector zoals de bouw, zorg of in de techniek.

Ook mensen die niet meer terug willen naar school, maar wel een praktisch beroep uitoefenen moeten wat Fortuin betreft meedoen aan die regeling.

Door: Nationale Onderwijsgids / Femke van Arendonk