In 2009 werd van de werkende mannen 4,8 procent afhankelijk van een uitkering (WW of bijstand) en van de werkende vrouwen 4,0 procent. In 2013 was dit verschil duidelijk kleiner geworden: 5,8 procent (mannen) tegenover 5,7 procent (vrouwen). Dat het aandeel toenam van vrouwen die aanspraak maakten op de genoemde uitkeringen, kwam onder andere doordat meer banen verloren gingen in sectoren als het onderwijs en de zorg. Daar zijn relatief veel vrouwen werkzaam. Dat meldt Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
In de zorg nam het aandeel werknemers dat in de WW of bijstand terechtkwam toe van 2,0 procent in 2009 tot 4,4 procent in 2013. In het onderwijs steeg dit percentage van 2,0 naar 3,7. Het aandeel werknemers uit de zorg en het onderwijs die afhankelijk werden van de WW of bijstand bleef echter beperkt vergeleken met andere sectoren. Voor werknemers in de bouwnijverheid was die kans veel groter. In 2013 was die toegenomen tot 9,0 procent.
Werknemers in de leeftijdsgroep 25 tot 35 jaar deden, nadat ze hun baan verloren, het vaakst een beroep op een van beide uitkeringen. Hun aandeel werd tijdens de crisis alleen maar groter. In 2011 kwam nog 5,6 procent terecht in WW of bijstand na het verlies van hun baan, in 2013 was dit opgelopen tot 8,1 procent. De kans dat werknemers in de leeftijdsgroep 35 tot 45 jaar een beroep moesten doen op een van beide uitkeringen was kleiner en groeide minder snel (van 4,3 procent in 2011 naar 6,0 procent in 2013).
Jongeren hebben doorgaans weinig of onvoldoende WW-rechten opgebouwd. Dit verklaart het lage aandeel 15- tot 25-jarigen dat in de WW of bijstand terechtkomt. Oudere werknemers (45-plussers) verloren het minst vaak hun baan, maar de langdurige werkloosheid was onder deze groep wel veel hoger dan onder jongeren.
© Nationale Onderwijsgids