Op 10 juli 2015 hebben overheidswerkgevers met drie van de vier vakcentrales voor overheidspersoneel een overeenkomst gesloten die leidt tot onder meer 5,05 procent loonstijging in 2015 en 2016. Volgens de FNV heeft de loonruimteovereenkomst een pensioenverlies van 15 procent tot gevolg voor de deelnemers. Volgens de overheid is de daling van 15 procent niet realistisch, zo meldt de Rijksoverheid.
De Rijksoverheid zegt dat het klopt dat het aanpassen van de indexatieambitie van loon- naar prijsindexatie op de lange termijn waarschijnlijk tot een iets lager pensioen leidt omdat er minder premie wordt ingelegd. Maar de daling van 15 procent is volgens de overheid niet realistisch: die gaat uit van een werknemer die nu 25 jaar is en de pensioenuitkering die deze werknemer op een leeftijd van 75 krijgt. Ook zou er geen rekening gehouden zijn met de loonsverhoging van ruim 5 procent, door dit hogere inkomen bouwt iemand de rest van zijn werkzame leven meer pensioen op en valt het pensioen hoger uit.
De FNV zou uitgaan van een verschil tussen de toekomstige loon- en prijsstijging dat fors hoger is dan in de afgelopen vier decennia. Uit berekeningen van de overheidswerkgevers blijkt dat het pensioenresultaat voor deelnemers die nu rond de 50 jaar zijn, op het moment van pensioneren juist toeneemt: tussen de 1 procent en 3 procent. Zij hebben baat bij het hogere pensioengevende loon en weinig nadeel van de andere indexatieambitie. Voor gepensioneerden is er nauwelijks tot geen effect op de pensioenuitkeringen.
Als de overeenkomst steun krijgt van de achterbannen van de centrales, wordt in de pensioenkamer van 3 september besloten om per 1 januari 2016 het ABP-pensioen voortaan te indexeren op basis van de prijsinflatie en om de premie tot 1 januari 2021 niet hoger dan op kostendekkend niveau vast te stellen. Dat betekent dat er ook geen herstelopslag zal worden geheven. Daarmee vallen de middelen voor de loonsverhoging vrij, die via de verschillende sectorcao’s tot uitbetaling kunnen komen.
© Nationale Onderwijsgids