Veel van de 21.700 kinderen van Poolse, Bulgaarse en Roemeense afkomst in Nederland moeten zichzelf vaak voor en na schooltijd zien te redden. Hun ouders maken vaak lange dagen en werken voor het minimumloon. Buitenschoolse opvang is te duur. Dit meldt Metro.
NOG
Geen bso voor merendeel van 21.700 Oost-Europese kinderen in Nederland
-Dit blijkt uit onderzoek van Pharos, kenniscentrum voor vluchtelingen. Zij bestudeerden de groep uit Midden- en Oost-Europa (MOE). Deze groep bestaat voornamelijk uit Polen (14.500 immigranten), gevolgd door Bulgaren en Roemenen. In 2013 berekende het CBS dat deze groep samen ongeveer 21.700 kinderen heeft. Pharos wilde meer over deze kinderen te weten komen en sprak daarom met gemeenten, scholen, deze groep zelf en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG's).
"Je ziet dat hun ouders lange dagen maken. Vier op de tien Polen verdient het minimumloon. De kinderen maken geen gebruik van buitenschoolse opvang omdat het te duur voor hen is. Je kunt niet meteen zeggen dat het een zwaar probleem voor de kinderen is, want dat weten we niet, maar er is zeker een risico aan verbonden. Je kunt denken bijvoorbeeld aan huis-, tuin- en keukenongelukken", zegt Pharos-onderzoekster Hester van Bommel. De kinderen die alleen thuis blijven worden 'zwaar belast', zo vinden Nederlandse deskundigen. Daarnaast is het ook niet ongewoon in MOE-gezinnen dat een ouder broertje of zusje thuis blijft wanneer een jonger kind ziek is. Scholen signaleerden dit. De vader en moeder werken dan door terwijl voor het zieke kind gezorgd wordt.
De kinderen uit MOE-landen worden bij lange na niet allemaal gezien door de jeugdgezondheidszorg (JGZ), zo vermoedt Pharos. JGZ controleert standaard Nederlandse kinderen op groei en gezondheid. "De Midden- en Oost-Europeanen mogen vrij reizen in de EU, maar moeten zich wel registreren bij de gemeente. Dat gebeurt niet altijd. Om die reden komen de kinderen niet in beeld bij de JGZ."
© Nationale Onderwijsgids