In het voortgezet onderwijs is motivatie een voorwaarde voor succes. Wanneer leerlingen zelf het nut inzien van hun schoolwerk dan doen ze hun best om goede prestaties te halen en zijn hun cijfers vaak hoger. Na de overstap naar het voortgezet onderwijs daalt bij veel leerlingen echter de motivatie voor school. Om te ontdekken waardoor dit komt bestudeerde Stroet twee eerste klassen van 10 verschillende scholen. Zij bekeek wat er in de klassen gebeurde, ze nam de vakspecifieke motivatie voor de vakken Wiskunde en Nederlands onder de loep en bekeek de rol die de leeromgeving speelt in de motivatie. Behalve de leerlingen zijn ook de docenten Nederlands en wiskunde betrokken bij het onderzoek.

 

Stroet ontdekte dat de leeromgeving een bepalende factor is in de motivatie van de brugklassers. Dat docenten en docententeams consequent zijn in hun handelen is daarnaast ook belangrijk voor de motivatie van de leerlingen, aldus Stroet. Wanneer docenten verschillende onderwijsbenaderingen hanteren dan kan dit de leerling verwarren en zijn motivatie verlagen. Stroet ontdekte daarnaast een verschil in motivatie bij leerlingen die onderwijs volgde op verschillende schooltypes. Dit schooltype hangt weer samen met de mogelijkheden van de docenten. Docenten van prototypische traditionele scholen hebben weinig mogelijkheden om gedifferentieerde instructie te geven. Dit is echter juist een belangrijke manier is om het competentiegevoel van leerlingen te ondersteunen, aldus Stroet. 

 

Stroet stelt naar aanleiding van het onderzoek voor om interventies gericht op individuele docenten uit te voeren. Ook stelt zij voor dat er interventies komen die ingrijpen op het niveau van de school. Alleen dan is het mogelijk langdurige effecten op de motivatie van leerlingen te waarborgen.