Het kabinet-Rutte IV is geïnstalleerd. De nieuwe gezichten op onderwijs zijn Robbert Dijkgraaf (OCW) en Dennis Wiersma (PO en VO). Alle reden om in het regeerakkoord te duiken en te kijken naar de richtingen die zijn uitgezet voor het onderwijs.

Om iedereen in Nederland bestaanszekerheid te bieden en om voor kansengelijkheid te zorgen wil de nieuwe regering gaan investeren in het onderwijs. In deze reflectie redeneer ik vanuit de bedoeling van onderwijs om jonge mensen als volwassenen in de wereld te brengen. Om daar een omgeving voor te creëren zal het onderwijs wereldgeoriënteerd moeten zijn in plaats van zich blind te staren op de ontwikkeling van jongeren achter de deur van het klaslokaal.

Overigens betekent dat niet dat het onderwijs jongeren moet vormen tot de radertjes die de wereld nodig heeft maar tot jongvolwassenen die de wereld nieuwe perspectieven kunnen bieden. Om aan zulke opgaven te werken zullen we verder moeten kijken dan naar onderwijsconcepten. Het gaat dan om het ontwikkelen van de school als een professionele organisatie waarbij het lerarencorps een gezelschap is van professionals die peer-reviewed werkwijzen weten in te zetten, jongeren kunnen inspireren om nieuwe paden te verkennen, zorgzaam te zijn voor hun omgeving en hen op weg helpen een eigen positie in de wereld in te nemen.

Inbedding in maatschappelijke omgeving

Het eerste dat me opvalt in het regeerakkoord is dat het onderwijs in de plannen als een eiland op zichzelf wordt beschouwd en dat er met uitzondering van het beroepsonderwijs weinig oog is voor de inbedding van het onderwijs in de maatschappelijke omgeving. De kwaliteit van de publieke dienstverlening en dus ook van het onderwijs wordt niet beter door je naar binnen te keren. Natuurlijk moet de basiskwaliteit op orde worden gebracht, maar doe dat vooral in samenwerking met belanghebbenden in de buitenwereld.

Een paar maanden geleden was ik in een tweede klas van een vmbo-school in Helmond. Op de vraag wat hij zou willen worden zei een jongen: “automonteur”. Nu is de school gevestigd in de Brainportregio en werkt ze samen met bedrijven in de regio, zoals bijvoorbeeld op de automotive campus, waar de nieuwste technieken worden uitgedacht en uitgeprobeerd. In het groepje leerlingen waarmee de jongen samenwerkt zit ook een jongen die dol is op gamen en twee meiden die meer hebben met vormgeving. In een gesprek met een expert van buiten komt de jongen tot de ontdekking dat er veel meer is dan het routinewerk van zijn oudere broer bij de KwikFit.  Als ontwerpers in spé fantaseerden de leerlingen hardop over de auto van de toekomst, over de techniek, over automatisering en over design. Met andere woorden: verbind het werken aan basisvaardigheden zoals rekenen en taal aan een verlangen. Zoals schrijver De Saint Exupery zei: ‘Als je een schip wil bouwen, roep dan geen mensen bij elkaar om hout te verzamelen, het werk te verdelen en orders te geven. In plaats daarvan, leer ze verlangen naar de enorme eindeloze zee’.  Doe je dat niet dan is de kans groot dat kinderen een hekel krijgen aan school. In de 19e eeuw werd de gezondheid van de inwoners van de grote steden niet beter door alleen te focussen op de zorg voor die inwoners, maar ook te zorgen voor een betere infrastructuur, zoals waterleidingen en woningen met ramen. Bedenk dat als je straks zogenaamd de basis op orde hebt, maar het contact met de buitenwereld verloren bent, je geen steek verder gekomen bent. En door kinderen te ‘drillen’ verwerven ze wellicht basisvaardigheden, maar krijgen kinderen uit kansarme omgevingen een hekel aan school.

Basis op orde

In de praktijk blijkt regelmatig dat externe netwerken zorgen voor ‘trek in de schoorsteen’. In Brainportregio Eindhoven merk ik bijvoorbeeld dat het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs een enorme boost krijgen door samenwerking met maatschappelijke partners en met het bedrijfsleven. Projecten waarin beroepsonderwijs en bedrijfsleven niet alleen convenanten sluiten, maar ruimte creëren waarin vaklieden, leraren en studenten op broedplaatsen aan innovatieve projecten werken, ontstaat een enorme flow. Werken aan de ‘basis op orde’ krijgt dan voor jongeren, onderwijsmensen en partners door de betekenisgeving een nieuwe dimensie. Ook mijn ervaringen met de ontwikkeling van 10-14 onderwijs laten zien dat na jaren vruchteloze pogingen om doorlopende leerlijnen van de grond te krijgen de motor begint te draaien als leraren uit het basis en voortgezet onderwijs met elkaar gaan samenwerken. Voor iedereen is het zonde als er op twee plekken in het werken aan de basis op orde langs elkaar heen gewerkt wordt.

Opleiding schoolleiders en leraren

Even terug naar het regeerakkoord. Het is goed dat er gerichte investeringen worden gedaan in de ontwikkeling van leraren en schoolleiders en in kinderopvang, voor- en vroegschools educatie zijn belangrijk. Met betrekking tot dat laatste wees ik hiervoor op het belang van netwerk-samenwerking. Uit een recente studie die Rachel Verheijen in het kader van een promotieonderzoek heeft gedaan komt naar voren dat ook de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang nog veel te wensen overlaat. Wat me verder keer op keer opvalt in de opleiding van schoolleiders en leraren is niet alleen de beperkte context- en omgevingssensitiviteit, maar ook een gebrek aan creativiteit. De schoolplannen van – ik verzin maar een paar namen – basisschool De Hasselbraam en basisschool De Regenboog en die van scholengemeenschap De Metropool en scholengemeenschap Het Groene Land lijken vaak als twee druppels water op elkaar. Dat is ernstig, want als het na-apen begint dan stopt het denken. Het lijkt me dan ook van belang dat onderwijsmensen zelf gaan nadenken en gaan onderzoeken hoe ze met interne en externe belanghebbenden een verschil kunnen maken met hun onderwijs. Dat zal dan in de grote stad of op het platteland, in bevoorrechte gebieden of in achterstandsgebieden, en in regio’s met verschillende soorten bedrijvigheid een specifieke uitwerking krijgen. Daarbij kunnen kennisallianties, sociale netwerken en creatieve broedplaatsen een belangrijke rol spelen.

Kwaliteit en externe oriëntatie

Bestuurskundigen zoals Michael Lipsky lieten veertig jaar geleden al zien dat kwaliteit niet voorkomt uit interne oriëntatie maar uit externe oriëntatie, en die inzichten worden steeds opnieuw bevestigd. Externe oriëntatie is dan ook een van de zes criteria die bepalen of een basisschool of VO-school Brainportschool kan zijn. Samenwerkingen met de lerarenopleidingen om leraren in de praktijk op te leiden laten zien dat zo ook een professionele cultuur met praktijkonderzoek door leraren op gang kan komen. In het beroepsonderwijs zien we dat door op de grens van school en bedrijfsleven werkplaatsen in te richten waar zowel jonge vaklieden worden opgeleid als ervaren vaklieden worden getraind het beroepsonderwijs steeds nieuwe impulsen krijgt om de maatschappelijke waarde te vergroten, bij de tijd te blijven en bij te dragen aan innovaties in bedrijven.

Innovatie

In het streven naar ‘de basis op orde’ hoor je dat er gehamerd wordt op het belang van effectief bewezen aanpakken. Dat lijkt me een belangrijk, maar tegelijkertijd ook primitief uitgangspunt. Natuurlijk is het goed met behulp wetenschappelijke kennis en kennis uit praktijkonderzoek trial and error te voorkomen. Maar innovaties in de publieke dienstverlening zijn niet alleen technisch van aard. Ze zijn vooral normatief. Realiseer je dat we weten dat een atoombom werkt. Maar het gaat om meer dan de vraag of iets werkt. Het gaat ook om de vraag of het ook deugt en deugd doet. Door bijvoorbeeld alleen te focussen op kwalificatie en met skillstraining leerlingen “klaar te stomen” (zoals we vaak lezen in plannen) komt de aandacht voor persoonlijke ontwikkeling van jongeren in gedrang. Voor deze pedagogische opdracht zijn kant en klare aanpakken beschikbaar maar gaat het om de opgave van onderwijsmensen om hun ego los te laten en aandachtige betrokkenheid te ontwikkelen bij jongeren. En als we jongeren willen opvoeden om als jongvolwassenen in een democratische wereld te komen dan moeten we er ook voor zorgen dat jongeren de school als een democratische wereld ervaren. Een wereld waarin hun stem gehoord wordt en dat geldt dan ook voor de leraren. Kortom, hamer niet blindelings op evidence aanpakken, maar streef naar de ontwikkeling van een schoolorganisatie waarin leraren het primaat bij de praktijk leggen, hun eigen tekortkomingen durven zien, reflecteren op de waarde(n) die ze toevoegen, dat vooral ook met elkaar doen, zich oriënteren op de wetenschap maar ook op bronnen van een andere aard. Ook de kennis uit de creatieve sector, de wereld van de kunsten en de ervaringen van geëngageerde sociale bewegingen zijn ook van cruciaal belang. Leraarschap vraagt om méér dan het verwerven van technische kennis. Het gaat om het ontwikkelen van het denken en van praktische wijsheid. Bedenk verder dat naast de data, de modellen en technieken vooral de leraar zelf in het spel is. Het is een kunst om onderwijs te maken dat voor jongeren magisch is en hen een levenlang stimuleert.

HRM-beleid

Investeringen rechtstreeks naar de klas brengen, zoals staat in her regeerakkoord, lijkt me een goede zaak. Het is wel van belang om ervoor te zorgen dat in de klas teacher leaders in positie gebracht worden en dat daarvoor kritisch gekeken wordt naar wie zo’n rol kunnen vervullen. Veel leraren hebben op basis van anciënniteit een LC of LD aanstelling gekregen maar zijn geen motor van onderwijsontwikkeling meer en, eerlijk is eerlijk, soms ook nooit geweest. Dit gegeven doet een groot appèl op het HRM beleid in het onderwijs hierop in te spelen zodat de organisatie, de teams en de kwaliteiten van individuele onderwijsmensen zich maximaal kunnen ontwikkelen en de beloning terecht komt bij mensen die dat op basis van hun bijdrage aan het bij de tijd houden van het onderwijs het meest verdienen.

Gedeelde verantwoordelijkheid

Het regeerakkoord gaat ook in op de zeggenschap van de onderwijsmensen en de betrokkenheid van de ouders en de leerlingen. Ik denk dat dat eerste van groot belang is. Maar waarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen de zeggenschap van onderwijsmensen en betrokkenheid van ouders en leerlingen? We leven in een samenleving waarin consumenten, burgers, ouders steeds méér kennis hebben en terecht of onterecht steeds meer gaan eisen. Zou het niet een goed idee zijn om door het ontwikkelen van een gedeelde verantwoordelijkheid de claimcultuur tegen te gaan en op basis van vernieuwde verhoudingen het onderwijs voor de toekomst samen beter te maken. Jongeren kunnen daar bijvoorbeeld veel meer over zeggen dan onderwijsmensen denken. Dat is meer dan reageren op onderwijsplannen. Jongeren kunnen zelf ook bijdragen aan die onderwijsplannen. Ze leven immers dichter bij de toekomst dan volwassenen.

Robert Dijkgraaf als lichtend voorbeeld

Tenslotte, in het regeerakkoord worden mooie voorstellen gedaan. Die voorstellen verdienen een slimme onderwijsorganisatie. Het lijkt me van belang dat de overheid daar samen met het veld voorwaarden voor gaat creëren, zodat de onderwijspraktijk aan de slag kan gaan. Natuurlijk is het goed om ruimte te geven aan het veld, maar er is meer nodig dan daarbij dreigen met het aanpakken van niet functionerende schoolbesturen. In lijn met mijn beschouwing denk ik dan aan het stimuleren van innovaties op het grensvlak van school en samenleving, het bevorderen van netwerken tussen primair, voortgezet, middelbaar en hoger beroepsonderwijs, het investeren in handelingsonderzoek en gezamenlijke reflectie door leraren en het ontwikkelen van eigentijds personeelsbeleid waardoor leraren worden beloond voor de toegevoegde waarde(n) die ze leveren en niet op basis van anciënniteit. In een wereld die meer dan ooit in beweging is, waarin jongeren hun hoofd tussen de duimpjes hebben en waarin het maakbaarheidsdenken tekortschiet zijn ook de begrippen beginnende en ervaren leraar aan revisie toe. Kortom, er is lef nodig om op te houden met ronkende retoriek van de school als lerende organisatie en echt te gaan ontwikkelen, door de ramen open te zetten, regelmatig naar buiten te gaan, buiten de gebaande paden te durven treden en nieuwe manieren van denken te vertalen naar echt doen. Hopelijk is Robbert Dijkgraaf daarbij een lichtend voorbeeld. Die studeerde niet alleen natuurkunde, maar ging ook naar de Rietveldacademie. Goed onderwijs maken is kunst.

Dit is een  beschouwing door Beschouwing door Ton Bruining, associé KPC Groep 

Door: Nationale Onderwijsgids / KPC Groep