Vroeger was een huisbezoek door scholen heel normaal en kwam het veel voor. Tegenwoordig wordt dit niet veel meer gedaan. Slechts 29 procent van alle ouders krijgt nu nog een huisbezoek, terwijl gemiddeld 53 procent van de ouders dit belangrijk vindt. Dat blijkt uit onderzoek van TNS/NIPO in opdracht van Verus. Volgens scholen die werk maken van huisbezoeken, leidt dat tot meer begrip voor de leerling en een betere relatie tussen school en ouders. Dat meldt Verus.
Uit het onderzoek blijkt ook dat docenten huisbezoeken als tijdrovend ervaren. De huisbezoeken zouden om specifieke vaardigheden van de docent vragen. Ook is men van mening dat een huisbezoek de houding van de docent ten opzichte van de leerling beïnvloedt.
Scholen die huisbezoeken afleggen zijn van mening dat de voordelen ruimschoots opwegen tegen de nadelen. Zo zeggen docenten die de leerlingen thuis komen bezoeken dat ze daardoor beter in staat zijn om hen samen met de ouders te begeleiden bij onderwijs en ontwikkeling. Uit het onderzoek komen als voornaamste pluspunten van het huisbezoek naar voren dat het zorgt voor een beter begrip van de persoonlijke situatie van de leerling en dat het de relatie tussen ouders en school verbetert. Een deel van de respondenten vindt thuisbezoek vooral geschikt om een specifiek probleem of onderwerp te bespreken met ouders, of de leerling beter te begrijpen wanneer er sprake is van verandering in gedrag of verslechterende schoolprestaties.
Verus-voorzitter Wim Kuiper ziet huisbezoeken als een winst voor school en kind. “Niet alleen brengt het school en ouders dichter bij elkaar; ook onzichtbare ouders en zorgelijke thuissituaties komen zo in beeld.” De voorzitter kaart ook de overgang van primair naar voortgezet onderwijs aan als een waardevol moment voor een ontmoeting tussen school en ouders.
© Nationale Onderwijsgids