Over gelijke kansen, onderwijskwaliteit en het lerarentekort

Zijn gelijke kansen nog wel van toepassing op leerlingen in het onderwijs?  En hebben we eigenlijk voldoende zicht op de ontwikkeling van de leerlingen? Deze vragen stonden centraal bij het webinar voortgezet onderwijs van de onderwijsinspectie over de staat van het onderwijs. De eerste vraag begint al bijna sleets te raken maar wordt – misschien wel daardoor –steeds knellender en pijnlijker. De tweede vraag wint aan urgentie door de corona-crisis en het online-lesgeven en is in coronatijd de belangrijkste kwaliteitsvraag geworden. En door beide vragen loopt de olifant door de kamer; de crisis van het lerarentekort. Ook in deze bijdrage is hij op de achtergrond aanwezig.   
 
Wat betreft de kansenongelijkheid is er aan voorgestelde oplossingen geen gebrek maar toont het onderwijsveld zich onmachtig om ook echt wat te doen. Het zal dan ook geen toeval zijn dat daags na de presentatie van de Staat van het Onderwijs, de Onderwijsraad met het advies voor de driejarige brugklas kwam. Dus eigenlijk de Middenschool. Dit advies zie ik als de klap met de hamer op alle eerder voorgestelde oplossingsrichtingen en jaren van gesteggel in de onderwijspolder.
 
Het maakt een einde aan (de discussie over het) het eindadvies op de basisschool en het zorgt voor een latere scheiding tussen leerlingen met verschillende niveaus. Inhoudelijk stelt de Raad voor om in de eerste drie jaar vo een gedeelde basis aan te bieden van kernvakken en daarnaast een flexibel programma dat aansluit bij de ontwikkeling van de individuele leerling. M.a.w.: Leerlingen volgen vakken op meerdere niveaus. De Onderwijsraad komt hier dus (wijselijk) terug op hun standpunt van enkele jaren dat dat een slecht idee zou zijn. De bovenbouw kent in dit voorstel minder stromingen dan nu het geval is en het flexibele onderwijs wordt voortgezet. De goede lezer zal hier veel terugvinden van het eerder gepresenteerde plan van meerdere onderwijsorganisaties  ‘de toekomst van ons onderwijs'.   
 

Onderwijskwaliteit en corona

Zicht hebben op de ontwikkeling van je leerlingen is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. De inspectie benadrukt dat ook in haar toezicht; van bestuur tot aan de docent in de klas, is dit een belangrijke kwaliteitsindicator. Dit jaar heeft deze indicator bijzondere aandacht gekregen door de coronacrisis. Grote items als het vervallen van het Centraal Examen en het afstandsonderwijs maakten dat er onzekerheid is gekomen over de vraag hoe het nu echt met de leerlingen gaat en wat de cijfers die we daarover over hun hebben ons eigenlijk vertellen. Meer leerlingen dan anders zijn geslaagd, minder leerlingen zijn blijven zitten en meer leerlingen komen helemaal niet meer naar school. De verschillen tussen de leerlingen lijken toegenomen; we spreken veel over ‘de’ achterstand die leerlingen hebben opgelopen, maar er zijn ook leerlingen die het beter zijn gaan doen, die goed konden gedijen en juist beter hun eigen hogere tempo kunnen volgen en beter hun eigen tijd kunnen indelen. En er zijn leerlingen die aangeven met online lessen minder last te hebben van het rumoer tijdens fysieke lessen. Terecht stelt de inspectie hier de vraag of we hier lessen uit kunnen trekken voor de reguliere lessen. Kunnen we leerlingen die meer aankunnen ook in de fysieke lessen meer mogelijkheden bieden? En hoe kunnen we de groep die hier last heeft van al die prikkels toch een prettige en uitdagende fysieke lesomgeving bieden?
 
Uit deze voorbeelden haal ik dat het een bijzonder jaar is waaruit we ook ons voordeel voor de toekomst kunnen doen. Vanzelfsprekendheden bij het fysieke lesgeven en in de structuur van de begeleiding, beoordeling en examinering zijn het opnieuw overdenken waard en het belang van het zicht hebben op de ontwikkeling van leerlingen is groot. Om echt te weten wat er aan de hand is (positief en negatief) geeft het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) handvatten. Er is veel kritiek op hoe dit vorm krijgt. Maar de grote kans die er ligt is voor scholen is om vanuit een eigen analyse op de ontwikkeling van de leerlingen (cognitief, sociaal-emotioneel en in executieve zin) tot goede en duurzame interventies te komen. 
 

De olifant in de kamer

Maar nu dan toch die olifant. Het lerarentekort verergert de kansenongelijkheid en de kwaliteit van het onderwijs en de oplossingen kunnen alleen (goed) gerealiseerd worden zonder dit ernstige lerarentekort. Het lijkt erop dat iedereen die de genoemde rapporten en adviezen maakt en/of daar aan meewerkt dat weet. Het wordt ook telkens benoemd, maar steeds als noodzakelijke randvoorwaarde om het weg te werken. Dat klopt wel, maar zo komen we er natuurlijk niet. Dat zie je ook aan de reactie van bijvoorbeeld de AOB op dergelijke plannen. Die is het inmiddels (terecht) goed zat.
 
En toch ben ik er ook niet voor om te zeggen dat we eerst het lerarentekort op moeten lossen voordat er gewerkt kan worden aan verandering. Omdat ik er ten diepste van
overtuigd ben dat goede veranderingen bij kunnen dragen aan de vermindering van het tekort. Of zoals de onderwijsinspectie het zegt: scholen die de goede dingen doen, die hun kwaliteit op orde hebben en werken vanuit de behoefte en ontwikkeling van leerlingen, zijn ook aantrekkelijker voor leraren. Nú is dat nog kannibalisme, maar op den duur zal het kunnen leiden tot aantrekkingskracht om in het onderwijs werken. We moeten daarom m.i. beide zaken tegelijkertijd aanpakken.
 
En dus: als de donder ook het rapport van Merel van Vroonhoven écht concreet maken en uitvoeren! Ook zij pleit voor het samengaan van de goede dingen en daarom sluit ik af met een citaat uit haar rapport ‘samen sterk voor elk kind'.
 
“Mijn aanbeveling is om meer focus aan te brengen en de gezamenlijke onderwijsagenda te richten op maximaal drie prioriteiten tegelijkertijd, waar de aanpak tekorten er een van is. Andere prioriteiten zouden bijvoorbeeld de verbetering van de onderwijskwaliteit en het vergroten van de kansengelijkheid kunnen zijn. Een heldere focus en een gezamenlijke visie zorgt bovendien voor verbinding tussen alle partijen”.