Normal_afbeelding_2024-10-31_152805384

In het recent gepubliceerde rapport Een Stevige Stem van de Onderwijsraad wordt benadrukt dat de zeggenschap van leraren cruciaal is voor de kwaliteit, uitvoerbaarheid en het draagvlak van onderwijsbeleid, zowel op school- als op landelijk niveau. Het rapport kreeg niet veel media-aandacht, maar het thema is zeer relevant. Ton Bruining, opleider en onderwijsdenker, las het rapport en deelt zijn waarnemingen

Eerst het rapport. De Onderwijsraad constateert in haar advies dat leraren nog steeds onvoldoende betrokken worden bij de beleidsvorming, ondanks eerdere pogingen om hun positie te versterken. Dit heeft geleid tot een duidelijke kloof tussen leraren en beleidsmakers. Deze situatie wordt deels verklaard door het pluriforme karakter van de beroepsgroep en de verschillende belangen die daarbij komen kijken. Daarom roept de raad op tot een versterking van de zeggenschap van leraren op drie niveaus: de overheid, de school en de beroepsgroep zelf.

Aanbevelingen van de Onderwijsraad

De Onderwijsraad doet drie aanbevelingen: de overheid moet een onderwijsbeleidsagenda invoeren waarin duidelijk staat wanneer en hoe leraren betrokken worden, om zo grilligheid in het beleid te voorkomen. Daarnaast moet de overheid zich richten op beleid dat de onderwijspraktijk versterkt, in plaats van zich te mengen in schoolkeuzes en lesmethoden. Ook roept de raad leraren op om actief deel te nemen aan het landelijke gesprek over onderwijs en zich te organiseren, bijvoorbeeld door lid te worden van een beroepsorganisatie.

Urgentie

In een telefoongesprek met Ton Bruining wordt duidelijk dat hij de situatie zeker als zeer urgent beschouwt. “In het belang van een goede toekomst voor onze kinderen en voor het ontwikkelen van impactvol onderwijs is het van belang dat leraren zeggenschap hebben in het onderwijs. Dat is geen nieuw geluid,” zegt hij. “Eerder werd daar al op gehamerd, in 2007 door de commissie Dijsselbloem bijvoorbeeld. Gelukkig heb ik sinds die tijd allerlei positieve ontwikkelingen gezien, bijvoorbeeld aangejaagd door leraren zelf die zich ontwikkelden door masteropleidingen te gaan volgen, door het LerarenOntwikkelFonds, door nieuwe praktijken zoals Centres of expertise. Maar ook door samenwerkingsverbanden van het hoger beroepsonderwijs en het bedrijfsleven en de Centra voor innovatief vakmanschap, practoraten en lectoraten.”

Herhaling van zetten 

Toch blijft de vraag zegt Ton: “Wordt met de beleidsvoorstellen van de Onderwijsraad de koe wel bij de hoorns gepakt?” Vanuit zijn ervaringen met eerdere discussies over professionele ruimte en vanwege de aard van de aanbevelingen vermoedt Ton dat het rapport – als het al zal worden besproken – tot niet meer zal leiden dan interne praatcircussen zonder veel vooruitgang.

“Het is belangrijk om niet met weer allerlei nieuwe beleidsnotities te komen, maar om vragen uit de onderwijspraktijk te ondersteunen en lopende ontwikkelingen te blijven faciliteren.” Ton wijst op de ontwikkeling van practoraten, die bedoeld zijn om de verbinding tussen vakmensen en bedrijven te versterken. Echter, hij ziet ook dat veel practoraten zich richten op de ontwikkeling van het onderwijs en het leraarschap, terwijl er al voldoende initiatieven zijn. “Kom eens met iets anders dan meer van hetzelfde.”

De rol van leraren

Ton vraagt zich verder af of het probleem wel  daadwerkelijk is dat leraren onvoldoende betrokken worden bij de beleidsvorming. Hij citeert Onderwijshoogleraar Marc Vermeulen. In een column ‘De gelegenheid maakt de dief’ schreef Vermeulen dat leraren vanuit zichzelf vaak nog te weinig betrokken zijn. “Is de oplossing niet om leraren aan te moedigen om zelf een actieve rol te spelen in het onderwijs?” Ton pleit voor een ‘pull-strategie’, waarbij de omgeving van het onderwijs de leraren, scholen en schoolbesturen aanspreekt, in plaats van een ‘push-strategie’ vanuit het beleid. “Hoe kan de externe wereld de betrokkenheid van leraren en scholen stimuleren?”

Betrokkenheid en engagement

In zijn rol als opleider van interne onderwijsadviseurs als IB-ers, stafmedewerkers en teacher leaders benadrukt Bruining het belang van engagement en betrokkenheid in ontwikkel- en innovatieprocessen. “We leren in dit programma (aspirant)adviseurs om te analyseren wat er in de school speelt en hoe zij als onderwijsprofessional invloed kunnen uitoefenen, Daarbij wordt ook de normatieve dimensie van onderwijsontwikkeling niet uit het oog verloren. Waarbij niet alleen naar wat werkt wordt gekeken, maar ook naar wat goed is voor de betrokkenen. “Dat doe je door leraren en leerlingen écht bij ontwikkelprocessen te betrekken.”

Ondernemerschap prikkelen

Met zijn observaties en vragen wil Ton duidelijk maken dat de stem en zeggenschap van leraren een cruciaal onderwerp is en blijft. De hamvraag is: wat is nodig om de ongetwijfeld goedbedoelde adviezen van de Onderwijsraad verder te brengen? Ton citeert een van zijn leermeesters, professor Joseph Kessels: “Het is weinig zinvol om iemand te bevelen om te leren.” Daarom is het van belang dat leraren de ruimte krijgen om zelf een beroepsidentiteit te ontwikkelen. “Het valt me in het rapport op dat er weinig aandacht is voor de rol van beroepsopleidingen – zoals lerarenopleidingen en opleidingsscholen – bij de wording van een beroepsidentiteit. Een beroepsidentiteit die ertoe leidt dat leraren het roer in handen nemen, over hun vak publiceren, nieuwe praktijken ontwikkelen en het kaas niet van hun brood laten eten.”

Verder denkt Ton dat het ondernemerschap van leraren veel meer geprikkeld mag worden. “Het van alles voor mensen regelen leidt volgens mij tot een consumptieve houding. Zorg ervoor dat leraren zelf de verantwoordelijkheid nemen om zich ‘marktwaardig’ te gedragen en zich vanuit zichzelf te ontwikkelen om beroepsmatig relevant te blijven.” Dit vraagt om een actieve houding van schoolleiders en leraren zelf om onderwijscollega’s aan te spreken die dat niet doen.”

Samen leren en ontwikkelen

Ton eindigt het gesprek met “een appèl op leraren om zich als makers op te stellen”. “Om iedere dag opnieuw de ontwerper in zichzelf wakker te houden en te variëren in het onderwijs opdat het de tand des tijds kan doorstaan. Om ook gezelschappen te vormen in de school en buiten de school, om van elkaar te leren en samen te ontwikkelen. En tenslotte door in de praktijk aan leerlingen, in de professionele ruimte aan collega’s en in verbinding met de buitenwereld het werk te tonen en erover in gesprek te gaan. Laat het gaan over leerlingen, laat het gaan over onderwijs dat werkt, dat deugt en dat deugd doet. En laat het gaan over de school als een goed gezelschap. Door onderwijs te maken, gezelschappen te vormen en je werk te tonen kom je sneller, beter en gemakkelijker als leraar aan de bal en blijf je aan de bal.”